Historisch overzicht

Het Rekenhof werd kort na de Belgische onafhankelijkheid opgericht. Daardoor is het een van de oudste overheidsinstellingen van het land.

Op 30 december 1830 keurde het Nationaal Congres het decreet houdende de oprichting van het Rekenhof goed. De eerste leden werden op 5 en 6 januari 1831 aangesteld. Het college werd officieel geïnstalleerd op 15 januari 1831. Artikel 116 van de Grondwet, dat op 7 februari 1831 werd goedgekeurd (het huidige art. 180 van de Gecoördineerde Grondwet), bekrachtigde definitief het bestaan van de nieuwe instelling. Het decreet van 1830 werd op 29 oktober 1846 vervangen door de wet op de inrichting van het Rekenhof, die sindsdien diverse malen werd gewijzigd.

De oorsprong van het Rekenhof gaat terug tot de Bourgondische tijd. Hoewel reeds vóór de veertiende eeuw in het graafschap Vlaanderen een Rekenkamer bestond, werd de eerste regelmatig ingestelde Rekenkamer in 1386 opgericht door Filips de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen. Ze werd te Rijsel gevestigd. Haar bevoegdheid breidde door de gebiedsinlijvingen door de hertogen van Bourgondië geleidelijk uit tot de graafschappen Namen en Henegouwen en het gebied rond Doornik. Bij patentbrieven van 20 februari 1406 richtte Antoon van Bourgondië, zoon van Filips de Stoute en erfgenaam van Brabant en Limburg, een Rekenkamer van Brabant op, in navolging van de Bourgondische Rekenkamer. Die was belast met het onderzoek en de afsluiting van de rekeningen van alle officiers-kashouders of betalers van het hertogdom. Ze werd eerst ondergebracht in het hertogelijk paleis. Vervolgens werd ze gehuisvest in een gebouw in de onmiddellijke nabijheid van het paleis en van de plaats waar sinds 1984 het huidige Rekenhof is gevestigd. Daar bleef ze tot het einde van de achttiende eeuw.